Morele rechten

De morele rechten van de auteur zijn de auteursrechten verbonden aan zijn eigen persoon. Het zijn zogenaamde persoonlijkheidsrechten (zie hieronder). Er zijn drie soorten morele rechten te onderscheiden.

Het divulgatierecht

Het divulgatierecht is het recht een werk bekend te maken: de auteur heeft als enige het recht zijn werk bekend te maken of niet bekend te maken en bepaalt ook de wijze van bekendmaking. De auteur beslist zelf of hij met zijn werk al dan niet in de openbaarheid wil treden. Het divulgatierecht kan slechts één keer worden uitgeoefend ten aanzien van hetzelfde werk. Eens de auteur zijn divulgatierecht heeft uitgeoefend, is dit recht ten aanzien van hetzelfde werk uitgeput.

Dit geldt echter niet ten aanzien van hetzelfde werk in een andere taal. Het lied “La cathédrale” van Jacques Brel was uitgebracht in een Russische versie met toestemming van de erfgenamen van Brel. Dit betekent niet dat men zonder toestemming mag overgaan tot het uitbrengen van de Franse versie van dit lied. Het Franse lied was nog niet bekend gemaakt. Het divulgatierecht ten aanzien van dit werk in de Franse taal was nog niet uitgeput en de erfgenamen hebben zich hiertegen kunnen verzetten.

Het belang en de bijzondere waarborg van het divulgatierecht blijkt ook uit de uitdrukkelijke vermelding in artikel XI.166 § 2 WER (vroeger artikel 2, § 2 AW) dat niet-bekendgemaakte werken niet vatbaar zijn voor beslag.

Het paterniteitsrecht

Het paterniteitsrecht staat voor het recht op erkenning als auteur: het recht voor de auteur om het vaderschap van het werk op te eisen of te weigeren. De auteur kiest zelf om zijn naam op het werk te vermelden, dan wel om een pseudoniem te gebruiken of nog anoniem te blijven.

Voorbeelden

Voorbeeld 1:

Zaak erfgenamen Magritte tegen Nationale Loterij (Brussel 18 april 1997, AM 1997, 278-282): zonder toestemming te vragen – noch aan de erven, noch aan Sabam – had de Nationale Loterij fragmenten van reproducties van schilderijen van Magritte gebruikt op haar Subito-biljetten. Bij de aanwending van verschillende fragmenten van de reproducties van schilderijen van Magritte had de Nationale Loterij daarenboven nagelaten de naam van Magritte te vermelden. Gevolg: inbreuk paterniteits- en integriteitsrecht en zware geldboete voor de Nationale Loterij.

Voorbeeld 2:

Cass. 22 mei 1980: de creatieve bijdrage en het recht op naamsvermelding werd erkend van Mevrouw Forani voor een borstbeeld van Dante, beeld dat zij samen met Salvator Dalí had gerealiseerd, maar dat door deze laatste aanvankelijk enkel onder zijn naam werd gepresenteerd.

Voorbeeld 3:

EP Jacobs/Blake & Mortimer (Vz. Rb. Brussel 17 oktober 1996): EP Jacobs, maker van de oorspronkelijke stripreeks rond de avonturen van Blake en Mortimer, heeft zijn morele rechten overgedragen aan de Stichting EP Jacobs. De exploitatierechten zijn overgedragen aan de NV Les Editions Black & Mortimer. Naar aanleiding van het verschijnen van het nieuwe album ’de affaire Francis Blake’ vordert de Stichting dat op de kaft van het album niet de naam van EP Jacobs zou worden vermeld, nu de voortzetting van de reeks gebeurt door twee andere auteurs, nl. J. Van Hamme en T. Benoit. De Voorzitter van de Rechtbank wees de vordering in eerste aanleg toe: de kaft van het album vermeldt de naam EP Jacobs, zonder dat deze de auteur is van het nieuwe album. Integendeel, wordt met een commerciële doelstelling, de indruk gegeven dat EP Jacobs de auteur is van dit album. De Voorzitter verbiedt de verdere verspreiding van het album en verplicht om bij aangepaste editie de naam Jacobs weg te laten.

Het integriteitsrecht

Het integriteitsrecht komt in hoofde van de auteur neer op een recht op eerbied voor zijn werk. De auteur kan zich verzetten tegen elke wijziging van het werk. Zelfs wanneer de auteur afstand heeft gedaan van een bepaalde uitoefening van zijn integriteitsrecht (bv. auteur geeft toelating om de film te onderbreken voor publiciteit), dan nog kan hij zich verzetten tegen elke misvorming, verminking of andere wijziging van dit werk dan wel tegen enige andere aantasting van het werk, die zijn eer of reputatie kunnen schaden.

Het integriteitsrecht beschermt niet alleen de letter, maar ook de geest van een werk. Niet alleen mag er niets aan een werk worden gewijzigd, evenmin mag er iets aan een auteurswerk worden toegevoegd zonder toestemming van de auteur (bv. het kleuren van zwart-wit films).

Voorbeelden

Voorbeeld 1:

De opvoering van “En attendant Godot” van Samuel Beckett: de testamentuitvoerder van de auteur verzette zich tegen de opvoering van het stuk door vrouwelijke acteurs.

Voorbeeld 2:

Franse zaak (Hof van Beroep van Parijs 25 juni 1988): de rechthebbenden van Huston tegen de zender La CINQ: deze zaak betrof de inkleuring van de zwart-wit film “Asphalt Jungle”. De rechter beschouwde de inkleuring als een denaturatie van het oorspronkelijke werk. De erfgenamen van de Amerikaanse auteur, John Huston vorderden een uitzendverbod van de gekleurde versie op grond van aantasting van het integriteitsrecht.

Voorbeeld 3:

Het uitbrengen van een pornografische versie (genaamd ‘Pommeke’) van de stripverhalen van ‘Jommeke’ is ondermeer een inbreuk op het integriteitsrecht.

Op basis van het integriteitsrecht kan men zich verzetten tegen materiële en niet-materiële (contextuele) wijzigingen van het werk. De zaak tegen de Nationale Loterij kan als voorbeeld gegeven worden van zowel een materiële wijziging als van een contextuele wijziging.

Als voorbeeld van een materiële wijziging: door elementen van drie verschillende schilderijen van Magritte te reproduceren, heeft de Nationale Loterij zich niet enkel bezondigd aan een inbreuk op de reproductierechten. Door de verwerking van elementen uit meerdere schilderijen van Magritte op de Subito-biljetten, heeft de Nationale Loterij materiële wijzigingen aangebracht die de integriteit van het werk aantasten.

Als voorbeeld van een niet-materiële/contextuele wijziging: Hoewel bedoeld als eerbetoon aan het Belgisch surrealisme, werden de fragmenten gebruikt in het kader van een kansspel (met name de Subito-biljetten). Ook al had de Nationale Loterij op voorhand de toestemming gevraagd aan de rechthebbenden, dan nog zouden deze laatsten de toestemming niet hebben gegeven juist omwille van het gebruik ervan in een kansspel.

De kenmerken van de morele rechten

De morele rechten zijn in principe onvervreemdbaar. Globale afstand van de toekomstige uitoefening is nietig. Een welomschreven toestemming voor een afstand van een bepaalde (actuele) uitoefening van één van de morele rechten is daarentegen wel mogelijk.

Het onvervreemdbaar karakter van de morele rechten is evenwel niet absoluut. Een bepaalde verzaking aan de morele rechten is mogelijk door de specifieke afstand van de morele rechten. Sinds 1994 kan een auteur “wettelijk” afstand doen van de uitoefening van de morele rechten, weliswaar onder bepaalde voorwaarden. De wettelijke erkenning van de mogelijkheid voor een auteur om “afstand” te doen van de uitoefening van zijn morele rechten, vloeit voort uit de tweede alinea van artikel XI.165 § 2 WER (vroeger artikel 1, § 2 AW) dat bepaalt dat “de globale afstand van de toekomstige uitoefening van dat moreel recht nietig is”. Het contract van ghostwriting is het voorbeeld bij uitstek waarbij een auteur afstand doet van de uitoefening van zijn paterniteitsrecht.

Bij de uitoefening van de morele rechten zal men in de praktijk ook steeds rekening moeten houden met de gebruiken die gelden in een bepaalde sector. In audiovisuele productiecontracten vindt men bijvoorbeeld dan ook dikwijls volgende clausule terug:

“De morele rechten van de Regisseur zijn uitdrukkelijk voorbehouden. De Regisseur zal zich echter niet verzetten tegen wijzigingen aan de Film omwille van montage en programmanoden evenals tegen wijzigingen die in de audiovisuele sector gebruikelijk zijn geworden, zoals de onderbreking door reclameboodschappen (voor zover deze duidelijk van de Film te onderscheiden zijn).”

De morele rechten zijn persoonlijkheidsrechten. Vermits de morele rechten zo nauw verbonden zijn aan de persoon van de auteur, komen zij, na overlijden van de auteur, niet terecht in het patrimonium van de erfgenamen. Dit heeft tot gevolg dat de erfgenamen de morele rechten niet in eigen naam kunnen uitoefenen, maar uitsluitend in naam van de overleden auteur.

Uitoefening van de morele rechten na overlijden van de auteur:

  • Artikel XI.166 § 1 WER (vroeger artikel 2, § 1 AW) vermeldt de beschermingsduur van de morele rechten: 70 jaar na dood van de auteur ten voordele van persoon die daartoe is aangewezen of erfgenamen;
  • Artikel XI.171 § 2 WER (vroeger artikel 7, § 2 AW) stelt expliciet dat de morele rechten, na overlijden van de auteur worden uitgeoefend door zijn erfgenamen of legatarissen, tenzij de auteur daartoe een welbepaald persoon heeft aangewezen (ook een Stichting kan worden aangewezen). Met andere woorden moet bij het overlijden van de auteur eerst worden nagetrokken of de auteur een persoon of instelling heeft aangeduid, belast met de uitoefening van zijn morele rechten.

Voorbeelden

Voorbeeld 1:

Hergé is de geestelijke vader van Kuifje. Sinds het overlijden van Hergé worden zijn morele rechten uitgeoefend door de “Fondation Hergé”.

Voorbeeld 2:

EP Jacobs is de geestelijke vader van Blake and Mortimer. Tijdens zijn leven heeft EP Jacobs zijn morele rechten overgedragen aan de Stichting Jacobs.

Bijzondere bepalingen inzake audiovisuele werken

Morele rechten vallen niet onder het vermoeden van overdracht. Dit wordt ook gepreciseerd in de voorbereidende werken: “Het morele recht maakt geen deel uit van de aan de producent overgedragen rechten: het feit dat een van de makers zijn recht op integriteit laat gelden, is niet in tegenspraak met het feit dat hij zijn rechten heeft overgedragen”.

Artikel 16 van de auteurswet bepaalt in haar eerste lid dat de final cut – dit is het bepalen van de definitieve voltooide versie – moet worden vastgesteld in onderlinge overeenstemming door de regisseur én de producent. In feite komt dit neer op een de facto toewijzing van het divulgatierecht aan de hoofdregisseur van het audiovisueel werk, evenals aan de producent. Dit betekent dat met uitzondering van de hoofdregisseur, alle andere coauteurs van het werk hun divulgatierecht niet kunnen uitoefenen.

In het tweede lid van artikel 16 van de auteurswet wordt verwezen naar de morele rechten van de andere coauteurs. Auteurs van audiovisuele werken (andere dan de regisseur) genieten een verminderde bescherming van hun morele rechten aangezien zij hun morele rechten pas kunnen uitoefenen na de voltooiing van de definitieve versie van het audiovisueel werk.

De vraag is of de auteur zich na het maken van de eerste standaardkopij nog kan verzetten tegen inbreuken op zijn moreel recht die dateren van voor de voltooiing van het werk. Kan hij zich bijvoorbeeld nog verzetten tegen de inkleuring van een zwart-wit film of tegen de invoeging van een muziekstuk bij een bepaalde scene waar de desbetreffende dialoogschrijver geen toelating had voor verleend ?

Wanneer dit een inbreuk uitmaakt op het integriteitsrecht en het recht op eerbied voor het werk, zal de auteur zich kunnen verzetten tegen wijzigingen die werden aangebracht voor en na de voltooiing van het werk maar hij zal deze rechten pas kunnen uitoefenen na de final cut die werd vastgesteld in gezamenlijk overleg tussen de producent en de regisseur.

De uitoefening van de morele rechten van de coauteurs werden opgeschort tot na de voltooiing van het audiovisueel werk. De coauteurs kunnen dan pas rechten laten gelden.

Illustratie uit de rechtspraak: Vonnis Gaston’s War

Na voltooiing van een audiovisueel werk kunnen de auteurs hun morele rechten ten volle uitoefenen. In de zaak Luc Janssens tegen Era films betreffende de rechten op het scenario van Gaston’s War, kon de scenarist Luc Janssens zijn morele rechten pas doen gelden nadat de voltooiing van de film had plaats gevonden (“final cut”).

De feiten van dit vonnis waren de volgende: de scenarist Luc Janssens heeft een scenario geschreven voor audiovisuele realisatie van de oorlogsbelevenissen van de Belgische weerstandsheld Gaston Vandermeerssche. Er wordt een licentieovereenkomst gesloten tussen de producent (Era films) en de scenarist met betrekking tot de overdracht van de auteursrechten. Zonder toestemming van de auteur heeft de producent het oorspronkelijk scenario van de auteur-scenarist grondig laten herwerken door Robbe de Hert en Fernand Auwera en deze herwerkte versie werd bovendien zonder medeweten van de auteur aangewend voor het bekomen van bijkomende subsidies. De verfilming gebeurde op basis van deze herwerkte versie. Voormelde handelingen vormen zonder meer een inbreuk op het moreel integriteitsrecht van de auteur.

De voorzitter van de rechtbank stelt vast dat de auteursrechten van de auteur geschonden zijn door de producent door het oorspronkelijk scenario van de auteur in belangrijke mate te wijzigen en door het herwerkte of afgeleide scenario te reproduceren, aan derden mee te delen en te verfilmen. De producent wordt veroordeeld tot de staking van het reproduceren van het herwerkte of afgeleide scenario en van de uitbating zolang hij hiertoe geen toestemming heeft verkregen van de auteur en dit onder verbeurte van een dwangsom.

De auteur heeft hier in casu zijn morele rechten kunnen uitoefenen na de voltooiing van het werk (verfilming had reeds plaatsgehad) met betrekking tot een schending die plaatsvond voor de voltooiing van het werk.

Vermogensrechten

Het zijn de vermogensrechten die ervoor zorgen dat de auteur zijn werk zal kunnen exploiteren en bijgevolg inkomsten zal kunnen verwerven uit de exploitatie van zijn werk. Deze vermogensrechten zijn exclusieve rechten en voor elke reproductie en/of mededeling die men van het werk wil doen, zal in principe de toestemming moeten worden gevraagd aan de auteur.

De vermogensrechten worden opgedeeld in twee hoofdcategorieën met name het reproductierecht en het publiek mededelingsrecht. Elke categorie kan dan weer opgesplitst worden in deelrechten of subcategorieën.

Het reproductierecht

Het reproductierecht heeft betrekking op het verveelvoudigen of laten verveelvoudigen van materiële of tastbare exemplaren.

Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan:

  • Het fotokopiëren van een werk
  • Het op pellicule vastleggen van een film
  • Een afbeelding van een beeldhouwwerk of schilderij in een catalogus of op een postkaart of affiche
  • Het downloaden van een werk van het internet
  • Het opnemen op video van een televisieprogramma
  • Enzovoort.

Onder het reproductierecht valt ook de tijdelijke reproductie, bijvoorbeeld reproducties die zich binnen computers, netwerken of andere apparatuur kunnen voordoen. Het adaptatierecht en het vertalingsrecht vormen eveneens een subcategorie van het reproductierecht. Om een bestaand werk aan te passen of bijvoorbeeld in te lassen in een collage heeft men de toestemming nodig van de auteur. Hierbij zullen ook de morele rechten van de auteur steeds moeten worden gerespecteerd. Vallen ook onder het reproductierecht: het verhuur- en leenrecht en het distributierecht.

Voorbeelden

Voorbeeld 1:

Reproducties van het Atomium op asbakken, gadgets, postkaarten of in boeken vereisen toestemming van de rechthebbenden van het Atomium.

Voorbeeld 2:

De reproductie van een schilderij van Paul Delvaux (Les noeuds violets) in het weekblad Trends ter illustratie van een artikel over de erotiek in de Belgische Kunst kan niet gebeuren zonder toestemming van de rechthebbenden.

Het publiek mededelingsrecht

Daar waar het reproductierecht betrekking heeft op tastbare exemplaren, heeft het publiek mededelingsrecht of het recht van mededeling aan het publiek betrekking op de niet-tastbare (efemere) op- of uitvoering van het werk ’ongeacht welk procédé’.

Hierbij kan worden gedacht aan:

  • Een live vertolking door een artiest
  • De vertoning van een film in de bioscoop
  • Een uitzending via radio of televisie
  • Een tentoonstelling
  • Elektronische consultatie, zoals het beluisteren van muziek via internet.

Voor elke mededeling aan het publiek zal dus de toestemming moeten worden gevraagd aan de auteur. Let wel, de klemtoon ligt hier op de woorden ’AAN HET PUBLIEK’. De nadruk ligt op het publieke karakter, in tegenstelling tot private karakter. Voor mededelingen in private context, in de auteurswet omschreven als ’kosteloze privé-uitvoering in familiekring”, is geen voorafgaandelijke toestemming vereist van de auteur of de rechthebbende. Om te spreken van een private context moet duidelijk vaststaan dat voldaan is aan de voorwaarde van een familiale, intieme band is en dat de mededeling kosteloos gebeurt. Alles wat geen kosteloze privé-uitvoering in familiekring is, valt dus onder het publiek executierecht en vereist de voorafgaande toestemming van de auteursrechthebbenden.

Om te spreken van een publieke mededeling moet het gaan om:

  • Een mededeling
  • Een exploitatie in niet tastbare vorm, bijvoorbeeld het opvoeren van een toneelstuk, muziek draaien op een fuif, een tekst op het internet plaatsen,
    het vertonen van een film, een televisieprogramma uitzenden in een café, muziek draaien in een winkel.
  • Een mededeling aan het publiek
  • De notie publiek dient ruim te worden geïnterpreteerd. In elk geval is er steeds sprake van een publieke mededeling wanneer er entreegeld wordt
    gevraagd, i.e. niet kosteloze mededeling.

Op grond van de uitzondering in artikel 22 § 1, 3° van de Auteurswet is in elk geval duidelijk dat het publiek karakter niet aanwezig is wanneer de mededeling (kosteloos!) plaats vindt in familiekring of in het kader van schoolactiviteiten. Onder familiekring moet worden verstaan: de vrienden die nauwe banden hebben met de familie.

In een Cassatie-arrest van 18 februari 2000 was het Hof van oordeel dat het privaat/familiaal karakter ook van toepassing is op personen waartussen een band bestaat, die gelijk gesteld kan worden met een familiale band. In dit arrest ging het om een uitvoering (kerstconcertje) in een bejaardentehuis. Het Hof was van oordeel dat de vrederechter terecht had beslist dat deze uitvoering voor de gasten van een bejaardentehuis, een private mededeling was.

Grens publiek-privaat (voorbeelden)

Uit de rechtspraak volgt dat de grens tussen publiek en privaat niet altijd gemakkelijk te trekken is.

Voorbeeld 1:

Cass. 26 september 1996: het aanzetten van een radiotoestel in een boekhandel betreft een publieke mededeling in de sector van de horeca en de handelszaken (Cass., 26 september 1996, RW 1996-1997, 1031).

Voorbeeld 2:

Cass. 30 januari 1998: het aanzetten van een radiotoestel in een kruidenierszaak valt onder het publieke mededelingsrecht. Het recht tot openbare uitvoering is niet onderworpen aan de voorwaarde dat de personen die toegang hebben tot de openbare plaats van uitvoering van de muziek daar zouden stilstaan, noch aan de aard van het gebruik van het radiotoestel of aan de bedoeling van diens gebruiker. De enige voorwaarde is dat de uitvoering openbaar en hoorbaar moet zijn (Cass., 30 januari 1998, AM 1998, 224; zie ook: D. Voorhoof, “Muziek in handelszaken en horeca veronderstelt naleving van de Auteurswet”, Recente arresten van het Hof van Cassatie 1997/6, 281-287 en N. Ide en A. Strowel, “Entre communication au public et privée; une frontière instable?”, AM 1998/3, 225-228).

Voorbeeld 3:

Cass. 8 oktober 1999: muziek op een verjaardagsfeestje van een voetbalspeler in de clublokalen voor medespelers is een publieke mededeling (Cass., 8 oktober 1999, RW 1999-2000, 1401, noot H. Vanhees en AM 2000, 289).

Voorbeeld 4:

Cass. 21 november 2003: bedrijfsfeestje van 23 personeelsleden met hun naaste familie is een publieke mededeling, ook al was het lokaal niet toegankelijk voor buitenstaanders (Cass., 21 november 2003, AM 2004, noot H. Vanhees en AM 2000, 289).

Voorbeeld 5:

In het cassatie-arrest van 26 januari 2006 werd gesteld dat het afspelen van een radio in een afgesloten werkatetelier van een garage dat enkel toegankelijk is voor de vier arbeiders en één verkoper, géén vorm van publieke mededeling is (Cass. 26 janauri 2006, AM 2006, 180 met noot H. Vanhees). Volgens het Hof ging het in dit geval om een privémededeling: vijf mensen die dagelijks in een afgesloten ruimte van een atelier werken en elkaars aanwezigheid niet kunnen mislopen, doet tussen hen een private en intieme band ontstaan, die kan gelijk gesteld worden met een familiale band.

Uit bovengenoemde voorbeelden kan men afleiden dat het begrip “familiekring” zeer restrictief geïnterpreteerd wordt door de hoven en rechtbanken. Men moet hieronder verstaan: personen met wie men familiale of quasifamiliale banden heeft.

De kenmerken van de vermogensrechten

De vermogensrechten geven aan de auteur de mogelijkheid om zijn werk te exploiteren of te laten exploiteren. Door de exploitatie van het werk kan de auteur inkomsten verwerven. Alleen de auteur zelf (natuurlijke persoon) kan de toestemming geven voor het gebruik van zijn werk. De vermogensrechten worden ook wel aangeduid als: exploitatierechten of patrimoniale rechten. De vermogensrechten gaan over bij erfopvolging. Deze rechten zijn vatbaar voor gehele of gedeeltelijke overdracht. Ze hebben dus een vervreemdbaar karakter.

Bijzondere bepalingen inzake audiovisuele rechten

Artikel XI. 182 (vroeger artikel 18 AW) creëert een vermoeden van overdracht bij audiovisuele werken, met name: “De auteurs van een audiovisueel werk alsmede de auteurs van een creatief element dat op geoorloofde wijze in een audiovisueel werk is opgenomen of erin is verwerkt, met uitzondering van de auteurs van muziekwerken, dragen, behoudens andersluidend beding, aan de producenten het exclusieve recht op de audiovisuele exploitatie van het werk over, met inbegrip van de rechten die voor deze exploitatie noodzakelijk zijn, zoals het recht om het werk van ondertiteling te voorzien of het na te synchroniseren, onverminderd de bepalingen van artikelen XI.181 en XI.183 van deze titel (vroegere artikelen 16 en 19 AW).”

Het gaat hier om een weerlegbaar vermoeden. De auteurs van een audiovisueel werk of de uitvoerende kunstenaars dragen hun audiovisuele rechten over aan de producent tenzij anders is overeengekomen of behoudens andersluidend beding. Het vermoeden kan dus weerlegd worden door middel van een andersluidend beding. Dit andersluidend beding kan bestaan uit een overeenkomst tussen de auteur en de producent of nog een factuur of een prijsofferte.

In de praktijk is het gebruikelijk dat er een productieovereenkomst wordt gesloten tussen de auteur en de producent. Deze overeenkomst moet schriftelijk worden gesloten, want wanneer niets anders is overeengekomen kan de filmproducent de audiovisuele exploitatierechten geacht worden te hebben verworven op basis van het vermoeden van overdracht. Indien geen contract werd gesloten, is het in elk geval nuttig om op de achterzijde van de factuur algemene voorwaarden op te nemen.

Vermoeden van overdracht werd voorzien om de producent de mogelijkheid te bieden het werk commercieel te beheren en te exploiteren.Dit betekent dat enkel deze audiovisuele exploitatierechten worden overgedragen die strikt noodzakelijk zijn voor de exploitatie van het werk. De niet-audiovisuele exploitatierechten vallen niet onder dit vermoeden van overdracht. De overdracht van deze rechten zal uitdrukkelijk moeten worden voorzien in een overeenkomst.

In ruil voor het vermoeden van overdracht is men verplicht een vergoeding te voorzien. Zo bepaalt artikel XI.183, § 1 WER (vroeger artikel 19, § 1 AW): “Behoudens wat betreft de audiovisuele werken die tot de niet-culturele sector of tot de reclamewereld behoren, hebben de auteurs voor elke wijze van exploitatie recht op een afzonderlijke vergoeding.” Deze bepaling geeft de auteur een subjectief recht om per exploitatiewijze een afzonderlijke vergoeding op te eisen.

Een contract is dus van belang, want wanneer niets anders is overeengekomen, kan de filmproducent de audiovisuele exploitatierechten geacht worden te hebben verworven op basis van het vermoeden van overdracht.

Kabelrechten en directe injectie

Doorgifte via de kabel

De toestemming van de auteur is vereist voor het uitzenden van zijn/haar werken via de kabel. De wet omschrijft de kabeldoorgifte als: “de gelijktijdige, ongewijzigde en integrale doorgifte, door middel van een kabel- of microgolfsysteem, aan het publiek, van een eerste uitzending, al dan niet via de ether, ook per satelliet, van televisie- of radioprogramma’s die voor ontvangst door het publiek bestemd zijn” (artikel I. 16, 3° WER).

De wet schrijft een verplicht collectief beheer voor, wat wil zeggen dat enkel beheersvennootschappen dit recht op vergoeding kunnen uitoefenen. De beheersvennootschappen voeren de onderhandelingen met de kabelmaatschappijen en verdelen de vergoeding vervolgens onder hun leden. Indien de auteur geen lid is van een beheersvennootschap, wordt de beheersvennootschap die rechten van dezelfde categorie beheert geacht met het beheer van die rechten te zijn belast (artikel 224 § 2 WER).

Het recht op vergoeding van de auteur uit de doorgifte van de kabel is onafstaanbaar en onoverdraagbaar. De auteurs kunnen dit vergoedingsrecht niet overdragen bij overeenkomst.

Directe injectie

Lange tijd heerste onduidelijkheid of er kabeldoorgifterechten verschuldigd waren in geval van “directe injectie”. Dit is een technologisch proces waarbij de omroep zijn omroepsignaal, bestemd voor het publiek, uitsluitend aan de distributeur levert die dat omroepsignaal vervolgens toegankelijk maakt voor het publiek. Beide organisaties genereren aanzienlijke inkomsten (overheidsdotaties, advertentie-inkomsten, abonneegelden, …) via dit proces. In tegenstelling tot de traditionele kabeldoorgifte van omroepprogramma’s, beweerden omroepen en distributeurs altijd dat er ingeval van ‘directe injectie’ slechts één auteursrechtelijke (of nabuurrechtelijke) relevante handeling werd gesteld. Bijgevolg zou slechts één toestemming aan de rechthebbenden moeten worden gevraagd en hen slechts één vergoeding moeten worden betaald, maar zonder te preciseren door wie.

Aan deze rechtsonzekerheid werd een einde gesteld door de wet van 25 november 2018. De wet schrijft een definitie voor directe injectie voor, namelijk: “de techniek waarbij een omroeporganisatie haar programmadragende signalen uitsluitend aan de distributeurs van signalen doorgeeft zonder dat die signalen tijdens en naar aanleiding van die doorgifte toegankelijk zijn voor het publiek, en waarbij die distributeurs de signalen vervolgens naar hun respectievelijke abonnees sturen, zodat deze de programma’s kunnen ontvangen” (nieuw artikel I. 16, 7° WER).

 Verder voorziet ze bij directe injectie in een duidelijke verantwoordelijkheidsregeling voor omroeporganisatie en kabelmaatschappij, die elk bijdragen tot het gezamenlijk realiseren van een publieke mededeling. Dwz. dat beide organisaties afzonderlijk de toestemming moeten vragen aan de rechthebbenden (auteurs, acteurs en producenten) voor hun respectievelijke bijdrage in die mededeling.

De verdere beheersmodaliteiten zijn gelijkaardig aan de huidige bepalingen inzake kabeldoorgifte: verplicht collectief beheer en een onoverdraagbaar vergoedingsrecht zodat de auteurs zeker kunnen zijn van een vergoeding zowel voor kabeldoorgifte als voor ‘directe injectie’.  De wet zorgt er dus voor dat auteurs recht hebben op een vergoeding voor de doorgifte van hun werken, los van de gebruikte techniek en rekening houden met de  inkomstenstromen van distributeurs (abonnementsgeld) en omroepen (reclame-inkomsten).

De wet geldt vanaf 1 juli 2019, wat wil zeggen dat deAuteurs vanaf dan niet enkel kabelrechten zal kunnen innen en verdelen voor haar aangesloten leden maar ook directe injectierechten.

De tarieven dienen uiteraard eerst met de distributeurs en de zenders onderhandeld te worden.